Iedere koers van de boot ten opzichte van de wind heeft een eigen naam.
Een boot dat de wind recht van achteren heeft, vaart voor de wind. Als het zeil daarbij over bakboord staat, heet de koers voor de wind over bakboord (BB). Staat het zeil over stuurboord, dan zeg je voor de wind over stuurboord (SB).
Figuur 1:
Windroos Heb je de wind recht van opzij, dan vaar je halve wind. Dit kan weer zijn halve wind over stuurboord of halve wind over bakboord.
Komt de wind schuin van achteren, de spreek je van ruime wind. Alle koersen tussen voor de wind en halve wind heten dus ruime wind.
Ook hier heb je weer ruime wind over stuurboord en ruime wind over bakboord.
Komt de wind schuin van voren, dan spreek je van aan de wind. Als je nu probeert vanuit een aan-de-windse koers steeds verder op te loeven, dan moet je de schoot steeds meer aantrekken. Op een gegeven moment gaat dat niet verder. Je vaart dan zo dicht mogelijk naar de wind toe, terwijl het zeil nog net niet kilt. Deze koers heet hoog aan de wind.
Als je nu nog verder oploeft, gaat het zeil killen of zelfs helemaal klapperen. Deze koers heet in de wind of tegen de wind. Je hebt dan geen wind meer in je zeil, je verliest snelheid en er stroomt geen water meer langs je roer: de boot wordt onbestuurbaar.