Als je goed in je Laerling zit, zit je met je gezicht naar het zeil en met je rug naar de wind. Bij weinig wind een beetje midden in je boot. Zo ligt je boot mooi vlak in het water en kan je goed sturen en bij je schoot.
Zithouding
Oploeven
Als je goed zit [zie hierboven] duw je de helmstok een beetje van je af en gaat de neus van je boot naar de wind toe. Als je oploeft, moet je je schoot een beetje aantrekken om de stand van je zeil goed te krijgen. Als je bij een Laerling je helmstok loslaat terwijl je een lekker vaartje hebt zal de boot vanzelf oploeven.
Afvallen
Als je goed zit laat je je schoot een klein beetje schieten [vieren] en dan pas trek je helmstok een beetje naar je toe en gaat de neus van je boot van de wind af. Als je te veel afvalt schiet je Laerling in een gijp. Zie Gijpen.
Overstag
Als je aan de wind zeilt stuur je de neus van je Laerling meer naar de wind toe [oploeven]; nu vaar je eventjes recht tegen de wind in. Maar je laat je Laerling verder draaien en de wind komt nu van de andere kant dan toe je begon met draaien. De giek gaat met klapperend zeil over je hoofd. Je stopt met draaien als je weer aan de wind vaart over de andere boeg.