Bakboord
Als je aan boord naar voren kijkt, de linkerkant van de boot. Het zeil kan over bakboord staan (de giek hangt aan de linkerkant over de rand van de boot).
Stuurboord
Als je naar voren kijkt op de boot, de rechterkant van de boot. Het zeil kan over stuurboord staan (de giek hangt aan de rechterkant over de rand van de boot).
In de wind
De koers waarbij de wind bijna recht van voren komt. Het zeil klappert. Je hebt geen snelheid meer.
Halve wind
De koers waarbij de wind dwars op de boot staat. De snelste koers! De zeilen kunnen over bakboord of over stuurboord staan.
Voor de wind
De koers waarbij de wind bijna recht van achteren komt. Als je helemaal voor de wind vaart, maakt het niet uit aan welke kant het zeil staat. Verandert je koers in de richting van het zeil, krijg je een gijp.
Aan de wind
De koers waarbij de wind schuin op de kop van de boot staat. Het zeil staat bijna dichtgetrokken, de schoot staat strak, maar er is nog net bolling in het zeil. Met deze koers kun je overstag gaan, om zo zig-zag dichter bij een doel te komen.
Opkruisen
Afwisselend over bakboord en stuurboord aan de wind varen om tegen de wind in vooruit te komen.
Hogerwal
De wal (kant) waar de wind vandaan waait. Makkelijk om van weg te varen, moeilijk om te bereiken (opkruisen!).
Lagerwal
De wal (kant) waar de wind naar toe waait. Aan lagerwal komen is niet zo gunstig: je komt er moeilijk vandaan.
Hoge zijde
De kant van de boot waar de wind vandaan komt.
Lage zijde
De lage kant van een boot is de kant waar de wind naar toe waait.
Loefzijde
De hoge kant, de kant waar de wind vandaan komt.
Lijzijde
De lage kant, de kant waar de wind naar toe waait.
Killen van het zeil
Het bewegen van het voorlijk van het zeil doordat er wind aan de “achterkant” van het zeil binnenkomt. Gebeurt bij overstag gaan of bij te hoog aan de wind varen.
Voorlijk
De voorkant van het zeil, bij de mast.